(Openbaringen 2:12-17)
“En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Pergamus is: Dit zegt Hij, Die het tweesnijdend scherp zwaard heeft: Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas, Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont. Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt, die de lering van Balaam houden, die Balak leerde den kinderen Israels een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren. Alzo hebt ook gij, die de lering der Nikolaieten houden; hetwelk Ik haat. Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bij komen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds. Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van het manna, dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt.”
Bijbelverklaring
Vers 12: “En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Pergamus is: Dit zegt Hij, Die het tweesnijdend scherp zwaard heeft:”
Pergamus was een regeringshoofdstad in Klein-Azië, wiens inwoners veel heidense goden aanbaden. Het was vooral het centrum van de aanbidding van de keizer. Door “Hij, die het tweesnijdend zwaard heeft,” betekent dat de Heer tegen de vijanden van God vecht.
Vers 13: “Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas, Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont.”
Terwijl Pergamus het bolwerk was van de keizerlijke aanbidding, was het ook een plaats waar Antipas, een dienaar van God, gemarteld werd omdat hij de verafgoding verweigerde om zijn geloof in de Heer te verdedigen. Er zal weer een tijd komen dat de mensen gedwongen zullen worden de Antichrist te aanbidden, maar de heiligen en dienaren van God zullen hun geloof tot het einde toe verdedigen net zoals Antipas zijn geloof met zijn eigen leven heeft verdedigd. Om zo’n moedig geloof te hebben, moeten we beginnen ons geloof in daden om te zetten, zelfs als we met kleine stapjes beginnen. Als de tijd van de vervolging komt, moeten de heiligen en de dienaren van God vooral op de Heilige Geest tellen. Zij moeten in God vertrouwen en bereidwillig hun martelaarschap omarmen in hoop, zodat zij heerlijkheid aan God kunnen geven en de Nieuwe Hemel en Aarde van Hem kunnen ontvangen.
Vers 14: “Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt, die de lering van Balaam houden, die Balak leerde den kinderen Israels een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren.”
God berispte de Gemeente van Pergamus omdat enkele van haar leden de doctrine van Balaam aanhingen. Balaam was een valse profeet die de Israëli’s van God wegleidde en hij liet hun verafgoding begaan door hun te verlokken relaties aan te gaan met niet-Joodse priesteressen die afgoden aanbeden. De Heer berispte degenen wiens geloof God verlaten had. Het hart van de mensen had Hem verlaten en in plaats van Hem, de valse afgoden aanbeden. En de zonde van de verafgoding is de ernstigste zonde voor God.
Vers 15: “Alzo hebt ook gij, die de lering der Nikolaieten houden; hetwelk Ik haat.”
In de Bijbel zijn de woorden “Nicolaieten” en “Balaam” praktisch synoniemen, die “degenen die heersen over het volk” betekenen. Toen God zei dat er mensen waren die “de doctrine van de Nicolaieten hielden” was dit een andere manier om te zeggen dat de kerk van God “degenen die de doctrine van Balaam houden” moet verweigeren. Degenen die deze doctrines van de Nicolaieten en Balaam volgden, waren degenen die materiële voordelen en verafgoding vervolgden. Zulke mensen moeten natuurlijk uit de kerk van God verdreven worden.
Vers 16: “Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bij komen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds.”
God zei de Gemeente van Pergamus daarom dat ze de aanbidding van valse goden en hun vervolging van wereldlijke voordelen moesten laten rusten en dat ze moest terugkeren naar het juiste geloof, hun ervoor waarschuwend dat tenzij ze zich zouden bekeren, Hij tegen hun zou vechten met het zwaard van Zijn mond. Dit is met andere woorden een kritische aanmerking waarin God waarschuwde dat Hij degenen die zich niet bekeren van het volgen van de doctrine van Balaam, zou bestraffen, zelfs als zij gelovigen waren. Degenen die deze waarschuwing van God hoorden en naar Hem terugkeerden zouden leven, zowel lichamelijk als ook geestelijk, maar degenen die dat niet deden zouden zichzelf vermannen voor hun lichamelijke en geestelijke vernietiging. De heiligen en de dienaren van God moeten het Woord van God horen en de Heer met hun geloof volgen om gezegend te worden met deze aarde en verder.
Vers 17: “Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van het manna, dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt.”
De ware heiligen zullen zelfs hun eigen martelaarschap omarmen. God zegt ons dat Hij degenen die in Zijn naam gemarteld worden, het voedsel van de Hemel zal geven en hun namen in Zijn Koninkrijk zal opnemen. We moeten luisteren naar wat de Heilige Geest de kerk van God te zeggen heeft, zodat we lichamelijk en geestelijk kunnen leven. Degenen die overwinnen, d.w.z. zij die hun strijd tegen de volgers van Satan winnen, zal God de gerechtigheid van het geloof geven dat hun van de zonde verlost en voor hun geloof zal Hij hun namen in het Boek des Levens schrijven.
De Bijbel zegt ons herhaaldelijk in verschillende passages dat degenen die tot het einde toe volhouden, de zaligheid zullen ontvangen. Met andere woorden, de heiligen moeten geduld hebben in de eindtijd, zodat zij hun geloof in het evangelie van het water en de Geest kunnen verdedigen. De namen van de wedergeborenen zijn in het Boek des Levens geschreven. De gelovigen moeten daarom niet het Koninkrijk van God binnengaan door materiële of wereldlijke voordelen te verwerven maar door hun geloof te overwinnen tot de dag dat zij uiteindelijk voor God zullen staan.