(Genesis 17:1-14)
“Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen. Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende: Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden! En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij, en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde. En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u. Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad; De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond. En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken.”
In hoofdstuk 17 van het Boek van Genesis, toont het verbond van de besnijdenis dat God met Abraham gesloten had, ons de geestelijke besnijdenis waarmee alle zonden van de Israëli’s weggesneden worden door hun handen op het hoofd van hun zondeoffer in de Tabernakel te leggen en hun zonden aldus eraan door te geven. Met andere woorden, het verbond dat God met Abraham sloot, was de aankondiging van het zondeoffer en het brandoffer. De belofte die God met de besnijdenis aan Abraham maakte, (dat Hij zijn God zou zijn en de God van zijn nakomelingen) profeteerde met respect tot de Tabernakel, dat Abrahams nakomelingen hun zonden aan hun zondeoffer moesten doorgeven door hun handen op het hoofd ervan te leggen. We moeten ons ook realiseren en geloven dat dit ons tevens toont dat Jezus in de tijd van het Nieuwe Testament, alle zonden van de wereld op Zich zou nemen met Zijn doopsel dat Hij door Johannes ontving.
God beloofde Abraham, “Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt... en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!” (Genesis 15:5). Toen Hij voor Abraham verscheen, beloofde God nog eens, “En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u” (Genesis 17:6-7).
De belofte die God aan Abraham en zijn nakomelingen maakte, kwam door de besnijdenis. Deze besnijdenis kwam overeen met het opleggen van handen dat uitgevoerd zou worden als de Israëli’s hun zondeoffer aan God zouden geven. Het voorspelde ook dat in het Nieuwe Testament, de verlossing van de zonden vervuld zou worden door Jezus doordat Hij alle zonden van de wereld met Zijn doopsel dat Hij van Johannes ontving, op Zich zou nemen. We moeten ons realiseren en geloven dat de besnijdenis van het Oude Testament, dat door God aan Abraham beloofd was, in het Nieuwe Testament getoond wordt door de geestelijke besnijdenis van het wegwassen van de zonden dat vervuld wordt door het doopsel van Jezus. En het zegt ons tevens dat de Israëli’s het geloof van Abraham nodig hadden als ze het zondeoffer in de Tabernakel aanboden.
God zei tegen Abraham, “En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u. Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad” (Genesis 17:11-12). Met andere woorden, God maakte Zijn belofte aan Abraham en zijn nakomelingen door de besnijdenis. Hij beloofde dat Hij Abrahams God zou zijn en de God van zijn nakomelingen maar daarvoor in de plaats moesten Abraham en zijn nakomelingen besneden worden: “De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond” (Genesis 17:13).
Daarom hadden vanaf de tijd van Abraham, van alle mannen van de wereld slechts de Israëlische mannen hun voorhuid weggesneden. Tegenwoordig heeft de besnijdenis zich meer verspreid vanwege gezondheidsredenen, maar in die tijd werden alleen Israëlische mannen besneden. Dit was het teken van Gods belofte aan Abraham en God liet hem en het volk van Israël dit teken van het verbond dat Hij met hun gesloten had, in hun vlees dragen.
Genesis 17:11 zegt, “En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.” Dus was de besnijdenis het teken van het verbond. Samengevat is dit de manier waarop God Zijn belofte maakte: “Hoe weet je dat je Mijn volk bent? Je weet het door naar de littekens van je besnijdenis te kijken. Vanaf nu moet ieder jongetje dat onder jouw geboren wordt, besneden worden van zijn voorhuid. Zo zal Mijn verbond in je vlees zijn voor een eeuwigdurend verbond. Ik beloofde je dat Ik je God zou zijn en de God van je nakomelingen. En Ik beloofde je te zegenen, je te vermenigvuldigen, je het land van Kanaan te laten binnengaan, en je daar voor altijd te laten leven en dat ik landen van je maak en koningen van je zal laten herrijzen.” (Genesis 17:4-14).
God zei dat het verbond dat Hij met Abraham en zijn nakomelingen had gesloten, in hun vlees gevonden kon worden. Gods belofte was met andere woorden in de littekens van de besneden Israëlische mannen gegraveerd. God maakte Zijn belofte aan het volk van Israël door hun besnijdenis en hierdoor werd beslist of de mannen nakomelingen waren van Abraham of niet. Degenen die besneden waren, werden daarom door God als Abrahams nakomelingen herkend en gezegend terwijl de mannen die niet besneden waren, niet als dusdanig herkend werden.
Abraham is eigenlijk een erg belangrijke man voor het volk van Israël
Voor het volk van Israël is de man die zelfs nog belangrijker is dan Mozes de vader van de Wet, niemand minder dan Abraham, de vader van het geloof. Alhoewel er veel Israëli’s zijn die zich Noach niet herinneren, zijn er maar weinig of geen die Abraham niet kunnen herinneren. Slechts een handvol mensen zullen Shem, Seth of Methuselah herinneren, maar Abraham blijft de onvergetelijke geloofsvader voor het hele volk van Israël. Zij herkennen, geloven en volgen hem allemaal als de vader van hun land. De belofte die God met de Israëli’s maakte door Abraham, blijft dus nog steeds van kracht.
Het volk van Israël is volledig van zichzelf overtuigd terwijl ze geloven, “Wij zijn de nakomelingen van Abraham. Ons volk draagt het teken van de besnijdenis in het vlees. God is daarom onze God en wij zijn Zijn eigen volk.” De reden waarom de Israëli’s zichzelf als het verkozen volk beschouwen, is omdat zij nog steeds in het verbond geloven dat God met Abraham door de besnijdenis vestigde.
Abraham had twee vrouwen: zijn wettige vrouw Sarai die later door God Sarah genoemd werd en zijn tweede vrouw Hagar, die Sarai’s dienstmaagd was geweest. Omdat het leek alsof Sarai hem geen kind zou baren, probeerde Abraham een kind door Hagar te krijgen (Genesis 16:1-4). Maar God zei duidelijk dat, omdat Sarai de wettige vrouw van Abraham was, Hij Abraham door haar eigen kind zoveel nakomelingen zou geven als de sterren in de hemel. Omdat God beloofd had dat Hij slechts degenen als Zijn volk zou erkennen die van Sarai’s lichaam geboren waren, werd Ishmaël, die geboren werd van de tweede vrouw Hagar, niet als dusdanig erkend voor God.
Als het volk van Israël niet besneden zou zijn, dan zou de belofte die God hun maakte, geen effect hebben. God zei hun dat ze besneden moesten worden als een teken van Zijn verbond zodat dit verbond in hun vlees zou zijn. De Israëli’s vergewisten zich er dus van dat ze besneden waren omdat het Gods belofte onwerkzaam zou maken als ze niet besneden zouden zijn. Er is waarschijnlijk geen Israëli die niet besneden is, want zij weten maar al te goed dat als ze niet besneden zijn, zij net als niet-joden zijn, tot wie Gods belofte niet relevant is.
De geestelijke besnijdenis
Het verbond dat God met Abraham en zijn nakomelingen sloot, werd volledig volbracht door de verlossing van alle zonden, die vervuld werd door Jezus Christus toen Hij naar deze aarde kwam en alle zonden van de mensheid op Zich nam door gedoopt te worden van Johannes de Doper.
God zei de Israëli’s dat ze de poort van het voorhof van de Tabernakel en het dak moesten maken door ze te weven van blauwe, paarse en dieprode wol en getweernd linnen (Exodus 26:31, 27:16). Door deze gedetailleerde vorm van de Tabernakel, leerde God ons de zaligheid die door Jezus Christus zou komen. Degenen die in de waarheid geloven dat de Heer naar deze aarde kwam, de zonden van de mensheid op Zich nam met Zijn doopsel dat Hij op 30-jarige leeftijd van Johannes ontving, aan het Kruis stierf, van de dood herrees en ons daarbij van al onze zonden vergeven heeft, zijn alle Abrahams nakomelingen. God werd de God van degenen die in de blauwe, paarse en dieprode wol en het getweernde linnen van de Tabernakel geloven.
We moeten allen geestelijk besneden worden door in het doopsel van Jezus te geloven. Deze geestelijke besnijdenis is niets minder dan het wegsnijden van de zonden uit ons hart door te geloven dat al onze zonden door Zijn doopsel aan Jezus Christus zijn doorgegeven (Romeinen 2:29).
Degenen die nu de verlossing van de zonden hebben ontvangen door in het evangelie van het water en de Geest te geloven, dat getoond wordt in de blauwe, paarse en dieprode wol en het getweernde linnen, zijn allen koningen van Gods Koninkrijk en Zijn eigen kinderen. Net zoals God beloofd had, “en koningen zullen uit u voortkomen. (Genesis 17:6),” is Zijn volk inderdaad over de hele wereld in opkomst.
Als we Abrahams nakomelingen willen worden, dan moeten we in het doopsel dat Jezus op deze aarde ontvangen heeft en Zijn bloed aan het Kruis, geloven. Ik kan daarom niet genoeg beklemtonen hoe belangrijk het is om het doopsel van Jezus te kennen en erin te geloven. Jezus Christus is de Koning der koningen. Hij is de Koning der koningen die kwam terwijl hij een paars kleed droeg (Johannes 19:5). Jezus Christus is de Koning van het heelal en haar Schepper. Omdat Hij Gods eniggeboren Zoon is, kwam Hij naar deze aarde door de wil van Zijn Vader en Hij nam, met Zijn doopsel, al onze zonden in een keer weg om ons van onze zonden te verlossen. Om onze zonden uit te wissen, sneed Hij al onze zonden uit ons hart en legde ze met Zijn doopsel op Zijn eigen lichaam en Hij werd voor onze zonden veroordeeld door Zijn bloed aan het Kruis te vergieten. Iedereen die dus in deze waarheid gelooft, kan een nakomeling van Abraham worden.
Abraham, zijn familie en zijn nakomelingen, zijn allemaal lichamelijk besneden. Zelfs de slaven die gekocht van de niet-joden werden gekocht, waren besneden. Zelfs deze niet-joodse slaven waren gezegend en God werd ook hun God, als zij in het verbond geloofden en besneden waren. We worden dus volgens het geloof de kinderen van God, volgens geloof zijn door God gezegend, volgens geloof gaan we de Hemel binnen en volgens geloof leven we als koningen op deze aarde. In de tijd van het Nieuwe Testament is dit geloof, het geloof van degenen die geloven dat Jezus alle zonden van de wereld met Zijn doopsel op Zich nam.
Sommige mensen beweren echter dat dit doopsel van Jezus niet belangrijk is, want zij geloven dat zij van hun zonden vergeven zijn door slechts in Zijn bloed aan het Kruis te geloven. Alhoewel zij in het opleggen van handen op het hoofd van het zondeoffer geloven dat in de tijd van de Tabernakel uitgevoerd werd, hechten zij weinig waarde aan Jezus’ eigen doopsel. Zij houden daarom vol dat zij nog steeds gered zijn door slechts in het Woord van het bloed aan het Kruis te geloven zonder in het duidelijke Woord van Jezus’ doopsel te geloven, omdat Abrahams geloof goedgekeurd was voordat Jezus voor de eerste keer naar deze aarde was gekomen en zelfs ver voor de Tabernakel van Mozes.
Maar zij moeten niet vergeten dat toen God Abraham zei dat hij Hem een driejarige oude vaars, een driejarige oude geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif moest brengen, (alles om Abraham te laten realiseren dat Hij het land van Kanaan aan Abraham en zijn nakomelingen zou geven als hun erfenis), had God het brandoffer door vuur in gedachten. Genesis 15:17 zegt, “En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.” God had ook het brandoffer van Abel en zijn geloof goedgekeurd, maar Hij keurde het geloof van Kaïn, die niet in dit brandoffer geloofde, af.
Onder de Christenen van vandaag de dag, zijn te veel mensen die verkeerd begrijpen dat ze gered zijn door slechts blindelings in Jezus te geloven zonder zelfs geestelijk besneden te zijn in geloof. Zij geloven slechts in de kruisiging van Jezus, zonder in de waarheid te geloven dat al hun zonden aan Jezus waren doorgegeven door Zijn doopsel. Deze mensen kunnen nooit Gods eigen volk worden, want een geloof als dit, kan nooit hun zonden van hun hart uitwissen. De mensen die niet besneden zijn, hebben niets met deze belofte van God te maken omdat God zei dat het teken van Zijn verbond in het vlees van de besnedene was.
Kunnen de mensen van de zonden gered worden zonder in het doopsel te geloven dat Jezus van Johannes de Doper ontving? Kunnen zulke mensen Gods kinderen worden? Kunnen zij de Hemel binnengaan? Kunnen zij koningen in Zijn Koninkrijk worden? Het antwoord op deze vragen is een weerklinkend nee! De hoofdpassage die we vandaag gelezen hebben, geeft het duidelijke bewijs op dit antwoord. De belofte die God aan Abraham heeft gemaakt is nu dezelfde belofte die Hij aan ons heeft gemaakt, degenen onder ons die de verlossing van de zonden hebben ontvangen door in Jezus Christus als onze Verlosser, Zijn doopsel en Zijn bloed aan het Kruis te geloven. Hetzelfde Woord van zegens dat God tot Abraham sprak, is dus van toepassing op degenen die geloven.
De ware gelovigen van Jezus volgen niet de doctrines van hun eigen schepping
Het Woord van God in de Bijbel is de beslissende en duidelijke waarheid van de zaligheid; hoe vaker we het lezen en erover nadenken, hoe beslissender en duidelijker het wordt. Onder de huidige Christenen zijn er velen wiens geloof verkeerd is, terwijl ze in God geloven en Hem volgen op basis van hun eigen gedachten en toch zijn ze zich er niet van bewust dat het eigenlijk verkeerd is wat zij geloven. De basis van het geloof van zulke mensen is verkeerd. Het blindelings geloof dat Jezus hun toch gered heeft, kan voldoende zijn om hun zelfbewustzijn tevreden te stellen, maar zij moeten zich realiseren dat God hun blinde geloof niet goedkeurt.
Onze Heer zei dat iedereen die Hem wilt volgen, zichzelf eerst moet ontkennen en zijn/haar kruis moet dragen. Iedereen die in het Woord van God gelooft, moet zijn/haar eigen gedachten neerleggen en leven volgens wat het Woord van God eigenlijk zegt. Tegenwoordig moeten u en ik in de verlossing van de zonde geloven die Jezus Christus ons gegeven heeft door naar deze aarde te komen, de zonden van de wereld op Zich te nemen met Zijn doopsel, Zijn bloed aan het Kruis te vergieten en van de dood te herrijzen.
Tegenwoordig zijn er teveel mensen die niet zo geloven, maar die blindelings aan de naam van Jezus vasthouden, terwijl ze zeggen dat ze hun eigen manier van geloof hebben. Het geloof van zulke mensen heeft niets met het evangelie van het water en de Geest te maken dat Jezus ons gegeven heeft. Er zijn bijvoorbeeld enkele mensen die beweren dat Jezus aan hun verscheen terwijl ze in de bergen aan het bidden waren en ze houden vol dat ze op deze manier gered zijn. In een ander voorbeeld zijn er mensen die beweren dat hun zonden verdwenen zijn toen ze naar een kerk gingen, vastten en de hele nacht door baden, omdat zij gekweld werden door hun zonden die zij niet konden weg raakten door hun berouwgebeden.
Dit soort geloof heeft niets met de ware zaligheid te maken die slechts door het evangelie van het water en de Geest komt die ons door onze Heer gegeven is. Waar in het Woord van God staat dat Hij onze zonden zou vergeven als we zo’n geloof hebben? Nergens! Deze mensen, die zich vaag bewust zijn dat God de absolute Ene is en dat Jezus Almachtig is, lenen de naam Christus en voegen hun ondiepe en onzekere kennis van God aan hun onbetrouwbare geloof toe, terwijl ze daarbij Gods naam misbruiken, hun eigen zonden vergeten en zelfs nog meer toorn aan God geven. Zulke mensen hebben hun eigen fictieve Jezus samengesteld en hun eigen versie van de zaligheid en zij geloven in deze verzinsels.
Genesis 17:14 zegt, “En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken.” God heeft ons duidelijk beloofd dat Hij ons van onze zonden zou redden door de geestelijke besnijdenis. En God heeft ons ook duidelijk beloofd dat slechts degenen die wedergeboren zijn van het water en de Geest, Zijn kinderen zullen worden. Degenen die dus slechts in Jezus bloed aan het Kruis geloven zonder in Zijn doopsel te geloven, kunnen nooit Gods kinderen worden. Zulke mensen hebben God verraden, want zij hebben niet in het evangelie geloofd dat door God beloofd was, en daarom zijn zij van Gods volk afgesneden en door Hem vervloekt.
De grondslag van het geloof dat ons van onze zonden kan redden is niets minder dan het evangelie van het water en de Geest. Slechts als het evangelie van het water en de Geest ten grondslag is gelegd, kunnen we standvast en volledig in het Woord van God geloven. Hoe kunnen de geestelijke niet-joden, wiens hart geestelijk onbesneden blijft, ooit het Woord van God in hun hart nemen? Zij kunnen dit nooit doen! Omdat het evangelie van het water en de Geest ons toestaat om geestelijk besneden te worden en Gods kinderen te worden, kan het Woord van God slechts als een intellectuele kennis tot ons komen zonder deze absolute grondslag.
Daarom kunnen de geestelijke leringen van de wedergeboren dienaren alleen maar begrijpelijk en toegankelijk zijn voor degenen die fundamenteel in het evangelie van het water en de Geest geloven. Met andere woorden, slechts zij die wedergeboren zijn uit het water en de Geest, kunnen het Woord van God horen en begrijpen. Als we mensen ontmoeten die beweren dat ze wedergeboren zijn alleen maar door het bloed aan het Kruis terwijl ze onwetend zijn t.o.v. het evangelie van het water en de Geest, en die zeggen dat we allen in dezelfde God geloven, hebben we desalniettemin het gevoel alsof zij van een compleet andere God praten. Wie is de echte God hier? De echte God is de God die Zijn Woord van belofte aan Abraham gaf.
God beloofde Abraham en zijn nakomelingen, “Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond” (Genesis 17:13). Waar is het teken dat ons zegt dat we de verlossing van onze zonden hebben ontvangen? Het wordt in ons hart gevonden. Door met ons hart in het doopsel van Jezus Christus te geloven, worden we de kinderen van God, van wie het hart de geestelijke besnijdenis heeft ontvangen door in het ware evangelie te geloven. We werden Zijn kinderen door met ons hart te geloven dat de Heer gedoopt werd vanwege onze zonden, om al deze zonden van ons op Zich te nemen en dat we geestelijk besneden zijn.
Door ons geloof in deze waarheid, gaven wij al onze zonden aan Jezus Christus, en Jezus droeg deze zonden naar het Kruis, werd in onze plaats gekruisigd, herrees van de dood en heeft ons daarbij van al onze zonden gered. Met andere woorden, het is volgens geloof dat we Gods kinderen zijn geworden. Het is volgens geloof dat we zondeloos zijn geworden. Hebben we dan nog zonden over in ons? Natuurlijk niet! We hebben helemaal geen zonden! Dit alles werd vervuld door de werkelijk wonderbaarlijke waarheid van het evangelie.
Hoe kunnen u en ik, Abrahams nakomelingen worden?
We zijn Abrahams nakomelingen geworden omdat we geestelijk besneden zijn door in de werken van Jezus te geloven die getoond worden in de blauwe, paarse en dieprode wol van de Tabernakel. Het is omdat we in het doopsel van Jezus geloven en Zijn bloed aan het Kruis dat we geestelijk besneden zijn en Gods kinderen worden. Omdat we geloofden dat Jezus al onze zonden met Zijn doopsel op Zich nam en voor al onze zonden aan het Kruis veroordeeld werd, hebben we de verlossing van de zonden ontvangen. Zo worden u en ik Abrahams geestelijke nakomelingen.
Degenen die wedergeboren zijn uit het water en de Geest moeten nu erkennen wie zij werkelijk zijn. U en ik, wij die in het evangelie van het water en de Geest geloven, zijn allen Gods kinderen en Zijn eigen volk, die geestelijk besneden zijn volgens het geloof.
Wij zijn de koningen van het komende Duizendjarige Rijk, die over alle schepsels van God zullen regeren en Zijn hele glorie zullen genieten. Zo is onze status nu veranderd. Weten de mensen van deze wereld wie ze werkelijk zijn? Dat doen ze niet. Maar wij zijn degenen wiens geestelijke status veranderd is door in het Woord van God te geloven. Hierdoor kunnen we onszelf nu duidelijk en ondubbelzinnig kennen.
Zij die wedergeboren zijn door het Woord van God, weten wie zij werkelijk zijn. We zijn wezenlijk anders van degenen die geneigd zijn om te koop lopen met zichzelf in hun eigen wereldlijke religieuze gemeenschap, die zelfs valse leringen preken omdat ze volledig onwetend zijn en die koud neerkijken op de wedergeborenen, het ware volk van God. Als het volk van Israël zichzelf als het verkozen volk ziet en de nakomelingen van Ishmaël anders beschouwen, hebben wij, de geestelijke nakomelingen van Abraham, ook het recht om onszelf als het verkozen volk van God te beschouwen.
Degenen onder ons die in het evangelie van het water en de Geest geloven, zijn gelukkig door ons geloof Abrahams nakomelingen geworden. We kunnen het Koninkrijk van de Hemel binnen door ons geloof in het evangelie van de blauwe, paarse en dieprode wol dat getoond wordt in de Tabernakel.
En zoals God Abraham had beloofd dat Hij zijn nakomelingen zoveel als de sterren in de hemel zou maken, kunnen wij met onze eigen ogen getuigen van de eigenlijke vervulling van dit verbond aan ons. Dit is de zegen die God ons heeft geschonken.
Door de besnijdenis van ons hart heeft God ons van de zonden van de wereld gered. En deze besnijdenis van het geloof wordt gemaakt van de blauwe, paarse en dieprode wol en het getweernde linnen dat gebruikt wordt voor de poort van de Tabernakel.