In die tijd wachtten alle Joden op de geprofeteerde Messias. Daarom kenden zij de “Wet en het offersysteem”, die God door Mozes had gegeven, beter dan enig ander volk. Zij geloofden dat de Messias zou komen volgens de verzoeningswet Gods, en hen zou bevrijden van al hun zonden.
Echter, zij geloofden niet dat de doop van Jezus door Johannes de Doper van God was en bedoeld was om alle zonden der wereld op Jezus te leggen (Markus 11:27-33). Maar in plaats daarvan beschouwden zij Hem als een man die het volk misleidde en daarom kruisigden zij Hem.
Aangezien Romeinen volgens de Romeinse wet beschermd waren tegen geseling of kruisiging (Handelingen 22:25-29, 23:27), zien wij dat de dieven aan het Kruis geen Romeinen waren, maar Joden. Wij zien ook dat de dief een Jood was die God vreesde uit zijn woorden, zeggende: “Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.” (Lukas 23:42) De Joodse dief kende reeds de Wet en het offersysteem, die God aan Mozes gaf. Dus hij geloofde dat de Messias zou komen volgens de verzoeningswet Gods.
Zij die tot God komen, moeten belijden dat zij zondaren zijn, bestemd om naar de hel te gaan voor hun zonden. De dief beleed zijn zonden, zeggende: “En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben.” (Lukas 23:41) Wij kunnen ook zien dat de dief God vreesde en zijn hoop was om het Koninkrijk der Hemelen binnen te gaan uit zijn woorden, zeggende: “Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.” (Lukas 23:42)
De dief zei: “Maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan.” (Lukas 23:41) Wat wist de dief over wat Jezus deed? Hij geloofde dat Jezus ontvangen was van den Heiligen Geest, geboren uit de Maagd Maria, gedoopt door Johannes de Doper, de vertegenwoordiger van heel de mensheid, alle zonden der wereld wegnam, en gekruisigd werd. Hij was een Jood die geloofde in wat Jezus deed voor alle mensen, hemzelf inbegrepen.
Zij die hun zonden beleden door de doop van Johannes erkenden Gods gerechtigheid toen zij hoorden dat al hun zonden op Jezus zouden worden overgedragen door Zijn doop. Echter, zij die de doop der bekering van Johannes niet ontvingen, verwierpen de wil van God omdat zij ook niet in Jezus’ doop geloofden (Lukas 7:28-30).
Daarentegen beleed de dief die gered werd dat alles wat Jezus deed juist en rechtvaardig was, terwijl de andere Joden dat niet deden. Hij was mogelijk een van de Joden die al die dingen had gehoord, “die onder ons volbracht zijn—NKJV.” (Lukas 1:1) Hij kon uiteindelijk zeggen dat Jezus rechtvaardig was en de geprofeteerde Messias, omdat hij eindelijk aan het Kruis ging geloven dat Jezus al zijn zonden had weggenomen door Zijn doop. Dienovereenkomstig werd hij gered. Hij werd ook gered door te geloven in het evangelie van het water en de Geest.
Omdat God rechtvaardig is, rechtvaardigt Hij hen die geloven in de doop van Jezus en het Kruis volgens Zijn wet des Geestes des levens.